In lijn met de Europese rechtspraak, waren de Belgische arbeidsgerechten van mening dat een wachtdienst thuis die effectief in arbeidsprestaties wordt omgezet, als arbeidstijd moest worden beschouwd. Meer onzekerheid bestond er aanvankelijk over de kwalificatie van wachtdiensten thuis wanneer de werkgever beschikbaar moest zijn maar nooit werd opgeroepen.
Bepaalde rechtspraak meende dat wachtdiensten buiten de arbeidsplaats arbeidstijd konden zijn, in de mate dat de werknemer daadwerkelijk beknot was in zijn vrijheid om over zijn tijd te beschikken en in die optiek ter beschikking stond van zijn werkgever.
Het Hof van Cassatie maakte echter komaf met deze strekking in de rechtspraak met zijn arrest van 10 maart 2014 door te oordelen dat wachtdiensten waarbij de fysieke aanwezigheid op de arbeidsplaats niet vereist is, geen arbeidstijd zijn. Volgens het Hof van Cassatie is het irrelevant dat de bewegingsvrijheid van de werknemer beperkt is tijdens de wachtdienst omdat hij binnen een bepaalde straal van de arbeidsplaats moet verblijven om die binnen een bepaalde tijd te kunnen bereiken.