Tot 2012 kon een werknemer nog op de leeftijd van 60 jaar met vervroegd pensioen wanneer hij 35 loopbaanjaren had. Deze leeftijd- en loopbaanvoorwaarden zijn sindsdien gevoelig verstrengd.
Sedert 2019 liggen de leeftijd- en loopbaanvoorwaarden voor vervroegd wettelijk pensioen definitief vast. Wie met vervroegd pensioen wil moet in principe minstens 63 zijn en minimaal 42 dienstjaren hebben. De witte raven die nu nog op 60 met wettelijk pensioen gaan hebben minstens 44 jaren op de loopbaanteller staan.
Deze maatregel treft vooral hoger opgeleide werknemers. Via de inkoop van studiejaren kan een hoger pensioen gekregen worden, maar een dergelijke inkoop heeft niet tot gevolg dat een werknemer ook vroeger met pensioen kan. Een werknemer die nooit aan het aantal vereiste loopbaanjaren geraakt zal dus pas op de normale wettelijke pensioenleeftijd met pensioen kunnen gaan.
De verstrenging van de leeftijds- en loopbaanvoorwaarden voor vervroegd pensioen leidt tot een vergrijzing van het organigram en daaraan gekoppelde uitdagingen voor het HR-beleid.
Ook de wettelijke pensioenleeftijd wordt trouwens opgetrokken van 65 naar 66 in 2025 en naar 67 in 2030. Aan deze ingrepen wordt niet getornd door het regeerakkoord van de regering De Croo I.
Voor pensioenen die ingegaan zijn sedert 2019 leveren bepaalde periodes van inactiviteit sedert 2017 zoals (pseudo-)SWT en langdurige werkloosheid slechts een beperkte wettelijke pensioenopbouw op. Via de beperking van de wettelijke pensioenopbouw worden dus ook bestaande uitstapregelingen ontmoedigd. Voor een werknemer die van het stelsel van SWT geniet, is het recent ook mogelijk gemaakt om het wettelijk pensioen vervroegd op te nemen in plaats van op de normale wettelijke pensioenleeftijd. Wij verwachten dat hier weinig gebruik van zal gemaakt worden aangezien hun vervangingsinkomen doorgaans hoger is dan de rente bij een vervroegd gepensioneerde en ze voor de periode van SWT ook nog een bijkomend wettelijk pensioen opbouwen.