Eén van de meest belangwekkende passages uit het arrest van de Hoge Raad handelde over de reikwijdte van de positiefrechtelijke verplichtingen die men kan afleiden uit artikel 2 en 8 EVRM. De Raad besluit "(d)at de bescherming van de artikelen 2 en 8 EVRM […] niet alleen [ziet] op specifieke personen, maar ook op de samenleving of bevolking als geheel. Van dat laatste is onder meer sprake als het gaat om milieugevaren. Bij milieugevaren die een geheel gebied bedreigen, bieden de artikelen 2 en 8 EVRM bescherming aan de ingezetenen van dat gebied". De bedenking dat die schade niet ‘onmiddellijk’ plaatsvindt, is niet pertinent, aldus de Hoge Raad.
De Hoge Raad benadrukt daarbij dat de zogenaamde ‘wide margin of appreciation’, die volgens het EHRM aan staten toekomt bij de keuze van maatregelen ter uitvoering van hun positieve verplichtingen, niet aan een strikte inhoudelijke toetsing bij de rechter in de weg hoeft te staan. Ongecontroleerde klimaatverandering bedreigt immers op termijn het voortbestaan van onze eigen menselijke soort.