De wetgever wilde bij de invoering van het nieuwe vennootschapsrecht het gebruik van de CV aan banden te leggen. De coöperatieve finaliteit zou van doorslaggevend belang worden. Dit is echter niet duidelijk in de wet zelf neergeschreven. Naar aanleiding van de onduidelijkheid, gecreëerd door de discrepantie tussen parlementaire voorbereiding en wettekst zelf, werd hierover een parlementaire vraag gesteld.
Het antwoord stelt enerzijds expliciet dat vrije beroepers geen CV mogen oprichten, maar anderzijds geeft het letterlijk aan dat ze dit wel mogen. 'Onder omstandigheden' kunnen vrije beroepers een CV oprichten. Dit geldt 'in voorkomend geval naast' hun professionele vennootschap – dus niet altijd ernaast. Deze nuance leidt onvermijdelijk tot volgende conclusie: de vennootschap van vrije beroepers kan onder het nieuwe WVV de vorm aannemen van een CV, zij het wel enkel op voorwaarde dat ze coöperatief geïnspireerd is.