Het bewijs van (nog) nieuw recht: nieuw recht van bewijs. Door Fabrice Mourlon Beernaert & Tom Wera, advocaten LMBD
Gepubliceerd op 16-01-2020
Het bewijs van (nog) nieuw recht: nieuw recht van bewijs. Door Fabrice Mourlon Beernaert & Tom Wera, advocaten LMBD
Gepubliceerd op 16-01-2020
In het voorjaar van 2019 was het zover, de wetgevende pen van de Minister van Justitie heeft ook de bewijsregels van het Belgische privaatrecht bereikt.
De neerslag hiervan is terug te vinden in de Wet van 13 april 2019 tot invoering van een Burgerlijk Wetboek en tot invoeging van boek 8 "Bewijs" in dat Wetboek (BS 14 mei 2019) voor de bepalingen van boek 8 afzonderlijk.
Zoals de titulatuur van de voormelde Wet van 13 april 2019 meteen doet uitschijnen, maakt het nieuwe bewijsrecht als boek 8 “Bewijs” deel uit van het nieuw Burgerlijk Wetboek (afgekort “NBW”; het huidige Burgerlijk Wetboek kan in die optiek en conform artikel 2 in fine van de Wet van 13 april 2019 “oud Burgerlijk Wetboek”, afgekort “OBW”, worden genoemd).
Daarmee vormt het nieuwe bewijsrecht meteen ook het eerste van de 9 boekdelen van het NBW dat het parlementaire traject volledig heeft doorlopen.
Eind dit jaar, met name op 1 november 2020, zal dit nieuwe bewijsrecht in werking treden.
Daarbij is in de voornoemde Wet van 13 april 2019 (waarvan het artikel 75 de inwerkingtreding bepaalt) geen specifieke overgangsregeling voorzien, zodat de nieuwe bewijsregels – in de mate zij niet tot het procesrecht behoren – tussen contractspartijen enkel van toepassing zullen zijn op contracten afgesloten vanaf 1 november 2020 terwijl zij ten aanzien van derden of met betrekking tot het bewijs van de feiten onmiddellijk van toepassing zullen zijn.
Met betrekking tot de inwerkingtreding van de nieuwe bewijsregels per 1 november 2020, te weten de eerste dag van de achttiende maand na die waarin de Wet van 13 april 2019 is bekendgemaakt, zijn twee uitdrukkelijke uitzonderingen voorzien:
Op inhoudelijk vlak hanteert het boek 8 “Bewijs” van het NBW een drieledige basisstructuur aan de hand van de volgende hoofdstukken:
Een handige concordantietabel van het nieuwe bewijsrecht is terug te vinden achteraan in het Wetsontwerp van 31 oktober 2018 (https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/54/3349/54K3349001.pdf).
Uit een eerste lezing van boek 8 NBW kunnen de volgende opmerkelijkste nieuwigheden worden gedestilleerd:
De bestaande regels omtrent het bewijs door middel van het vermoeden, de bekentenis en de eed zullen niet of nauwelijks wijzigen. Hetzelfde geldt voor de zeker in de praktijk belangrijke bepalingen houdende het vereiste aantal originelen voor een onderhandse akte, die met toevoeging van een regeling voor contracten in elektronische vorm grotendeels onveranderd worden overgenomen (vergelijk art. 8.20 NBW met art. 1325 OBW).
Niettegenstaande ter zake verwarring kan rijzen (inzonderheid bij lezing van de parlementaire werkzaamheden), zullen de bijzondere bewijsregels tussen ondernemingen eveneens ongewijzigd blijven onder gelding van het nieuwe bewijsrecht. Het is namelijk reeds de Wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht (BS 27 april 2018) die, in het verlengde van de afschaffing van het Wetboek van Koophandel (en het bijhorende begrip “handelaar”), de desbetreffende bewijsregels heeft ondergebracht in het burgerlijk recht en de personele toepassingssfeer daarvan heeft uitgebreid tot de ruimere notie “onderneming” (vergelijk art. 8.11 NBW met art. 1348bis OBW).
Zoals ook aangegeven in de Memorie van Toelichting bij het Wetsontwerp van 31 oktober 2018 strekken de nieuwe bewijsregels zich niet uit tot het ongeoorloofde bewijs, dat in het Gerechtelijk Wetboek zal blijven staan en zodoende (voorlopig) buiten de besproken wetshervorming is gebleven.
Aldus is vast te stellen dat de nieuwe bewijsregels veeleer zijn geconcipieerd in de geest van een (her)codificatie, met een bevestiging van de heersende rechtspraak, waarbij een betere leesbaarheid en een verhoogd vertrouwen in nieuwe technologieën als krijtlijnen kunnen worden onderkend.
Daarentegen zal een kritische lezer zich de vraag kunnen stellen of de in de samenvatting van het Wetsontwerp van 31 oktober 2018 vooropgestelde modernisering wel sterk genoeg werd doorgedreven.
Verder dreigt er voor de toepassing van sommige bepalingen van boek 8 NBW een zeker spanningsveld te kunnen ontstaan tussen, enerzijds, de rechtszekerheid en, anderzijds, de op duurzaamheid gerichte openheid van deze bepalingen.
Wellicht zal dit nog tot uiting komen in meer gedetailleerde bijdragen, die voorkomend ter gelegenheid van de ontleding van de hoger aangehaalde nieuwigheden kunnen worden uitgewerkt.