Wie geen huwelijkscontract maakt trouwt onder het ‘wettelijk stelsel’. Dat is een stelsel van gemeenschap van aanwinsten. Alle beroepsinkomsten komen dan in die gemeenschap terecht. Dat is niet nieuw. Nieuw zijn wel de regels die de professionele autonomie van elke echtgenoot versterken. Over zijn professionele uitrusting, zijn cliënteel en de aandelen van zijn professionele vennootschap moet elke echtgenoot baas zijn. De gemeenschap heeft echter recht op de waarde daarvan. Men zal rekening houden met de waarde op het tijdstip waarop de gemeenschap ophoudt.
Een echtgenoot kan zijn beroep ook uitoefenen binnen een vennootschap die hem eigen is. Bijvoorbeeld omdat hij die vennootschap opgericht heeft voor zijn huwelijk, of met geld dat hij geërfd heeft. Die echtgenoot zou geneigd kunnen zijn van die eigen vennootschap een spaarpot te maken. Hij laat zich slechts een beperkt loon uitkeren, en de rest houdt hij in de vennootschap. Het komt niet in de gemeenschap terecht. Voortaan kan dit niet meer zomaar. De echtgenoot die zoiets doet moet de gemeenschap vergoeden voor het verlies van netto-inkomsten waar ze redelijkerwijze recht op had.
Voor levensverzekeringen voert de Huwelijksvermogenswet ook nieuwe regels in. Maar enkel voor individuele levensverzekeringen. Dient een levensverzekeringscontract als spaarpot, dan komt die spaarpot ook aan de gemeenschap toe. Anders is het voor groepsverzekeringen. Een groepsverzekering is immers geen spaarpot, maar een pensioenregeling.